Dier van de maand
Elke maand kiest directeur Fiona Zachariasse of één van onze conservatoren een dier van de maand uit de uitgebreide, diverse collectie om in het zonnetje te zetten. Dat kan om allerlei redenen zijn: omdat ze wel eens wat extra aandacht verdienen, omdat ze een mooi verhaal hebben, of er grappig/lelijk/verrassend uitzien.
Deze maand: de Lepelaar!
Lepelaar
Gelukkig zien we 'm weer wat vaker in Nederland: de lepelaar (Platalea leucorodia). Een opvallende verschijning aan de slootkant, deze statige witte vogel uit de familie van ibissen en lepelaars. Al blijft het een beetje bijzonder wanneer je 'm ziet, want ze komen maar her en der voor in specifieke leefgebieden in West- en Oost-Europa. Ze zijn het liefste in moerassen, bij sloten, op slikken en wadden: in dynamische natte gebieden, oftewel gebieden met een hoge waterstand en een dynamisch waterpeil (met periodieke overstromingen).
Een lepelaar is ongeveer een meter in lengte, heeft witte veren met soms een oranje borstvlek. Verlengde kopveren zorgen bij volwassen vogels voor een elegante witte kuif en hij heeft lange, zwarte poten. Hoe de Lepelaar aan z'n naam komt? Vanwege zijn snavel: die is ook lang, zwart en spatelvormig. Net een lepel!
Lepelaars broeden het liefst in kolonies in ooibossen of rietkragen waar hun nesten beschermd zijn tegen roofdieren. Ze eten kleine vissen en waterdieren, slakken en wormen en soms ook waterplanten.
Hou je niet van kou? Dan kun je een beetje jaloers zijn op lepelaars : het zijn trekvogels en ze slaan de Nederlandse winter over. In september vliegen ze via Frankrijk en Spanje naar Noordwest Afrika, naar het tropische waddengebied van Mauritanië, om daar te overwinteren. Vanaf begin februari verschijnen ze weer in Nederland, dan is het tijd voor het broedseizoen dat in maart begint. Er worden 4 tot 5 eieren gelegd in een nest gemaakt van biezen en gras, verscholen in het riet. Vanwege de kwetsbaarheid van de jongen bereikt er gemiddeld maar eentje de volwassen leeftijd.
Hoe de lepelaar terugkwam in Nederland (en hopelijk blijft!)
Tegenwoordig kun je de lepelaar weer regelmatig zien, maar dat is wel eens anders geweest. In de 20e eeuw kelderde hun aantal: hun leefgebieden verdwenen door verdroging, toenemende recreatieve drukte en predatie. Begin jaren zeventig waren er nog maar 100 broedparen over, in één klein gebied in het Naardermeer.
Diverse natuurorganisaties kwamen toen in actie en met succes: de broed- en leefomgeving van de lepelaar kreeg een beschermde status. Het aantal broedparen begon weer te groeien. Het beschermen van natuur elders in het land, zoals nationale parken en Natura 2000 gebieden, betekende dat er weer geschikte milieus ontstonden.
In de jaren negentig keerde de lepelaar terug op de Waddeneilanden, en deze eeuw ook in het deltagebied en langs binnenwateren. Nederlandse lepelaars zijn zelfs doorgevlogen naar Engeland en Denemarken waar kleine nieuwe kolonies zijn ontstaan. De huidige populatie in Nederland, 2500 broedparen, is de grootste en belangrijkste van heel Europa. Daarmee is het een van de grootste volgelsuccessen van Nederland!
Ondanks dit succes is het noodzakelijk om alert te blijven: lepelaars hebben niet alleen geschikte broedplekken in Nederland nodig, maar ook foerageer- en rustplekken langs hun trekroute en in Afrika. Internationale afstemming en samenwerking speelt dus een cruciale rol in het veiligstellen van deze prachtige vogel.
In het museum kan je een lepelaar zien in de OO-zone.